nietig


uit de diepten van de oceaan duikt
de midatlantische rug op als een walvis
die lucht hapt. hvannadalshnúkur.
gierende wind leeft zich uit
na een aanloop van duizenden kilometers.

hier nemen continenten
afstand van elkaar. gjá.
aarzelend, als geliefden
die zich hun goede tijden heugen.
maar onweerstaanbaar, onherroepelijk.

ísland. lavazeeën, slenken, horsten,
basalt, puimsteen, sintels.
weerbarstig onder de schoenzool.
de enkel zwikt. ruig en kaal
het landschap, schuurt in het oog.

spar, dwergberk, kreupelhout.
landnámabók. het hout is
schraal, de ondergrond bar.
humus vecht om hechting.

fjallagröss. de wandelaar verademt,
de voetzolen komen tot rust. toch,
elke stap zaait tien jaren dood en verderf.
bisschopsmutsmos tiert welig,
zich niet bewust dat het op een mijter lijkt.

gletschers, geysirs, jökulhlaup.
watervallen, rivieren, beken.
aan de kust botst zoet water
op het zoute en verrimpelt.

in de krochten van reykjavik
staan walmende potten haai te wachten.
de mondholte een kelder waarin ooit
een kat is ingemetseld.

bergkvika. de hitte van het magma is nooit ver.
wanneer de zon hoest ziet men nordurljós.
een eiland waar de mens zich
stof weet van de sterren.




n.a.v. een bezoek aan IJsland




Dit bericht is geplaatst in natuur, poëzie met de tags , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *