Tussen de reizigers trekt een vrouw in
kokerrok de aandacht van vier mannen. Ook zij zijn afwijkend gekleed, in nieuwe
spijkerbroeken en zwarte leren jacks. Het is half twaalf in de ochtend. Ze
bestellen elk 'een tournedos, goed doorbakken', een cola en een bier. Ze halen
bundeltjes papiergeld uit hun broekzak en bladeren tussen honderdjes en
vijftigjes naar wat kleiners. 'Zie je dat mokkel daar lopen,' zegt er een. Zijn
donkere haar hangt in vettige pijpekrullen.
'Ja, wat een kapsones, hè. Zou eens een goeie beurt moeten hebben,' zegt de man
naast hem. Diens blonde haar ligt naar achter geplakt, de schedel schemert
erdoorheen.
'Krijg jij hem nog overeind, dan, na gisteravond?' roept de man schuin voor hen.
'Je neusharen zijn nog wit van het snuiven. Goeie beurt, laat me niet lachen.'
Hij is wat jonger, net twintig, zijn haar rechtop in stekeltjes. De vrouw is hen
voorbij gelopen, door de schuifdeur naar het terras. Op hoge hakken wankelt ze
over de gleuven in de vlonders. Bij de railing staat een vrouw in een lange
bruidsjurk van gebroken wit met gekruld sierstiksel. Ze draagt een witte hoed
met brede rand en heeft een boeket witte rozen in de hand. Naast haar staat een
man in donkerbruin kostuum, met een enorme witte corsage.
Op de betonstrook naast het hoofdgebouw valt het
gierende geluid van de vliegtuigmotoren stil, de propellors draaien uit. Binnen
zit een vrouw met hoog opgestoken, blond kapsel door het raampje naar buiten te
kijken. Ze draait zich om naar de vrouw naast haar: 'We gaan zo uitstappen. Ik
ben benieuwd hoe die neef van Boris eruit ziet.' Met vier andere vrouwen zijn ze
uit Voklow vertrokken. Ze komen werken in de bejaardenzorg en de bediening. In
de dorpen van Zarvatië is al jaren geen werk meer. De schuren zijn ingestort, de
meren vervuild, de mannen aan de alcohol. De blonde heeft in de
provinciehoofdstad gewerkt, in een smoezelig koffiehuis. Elke dag drieëneenhalf
uur in een hobbelende bus. Na school gaan haar dochtertjes naar haar ouders. Ze
heeft nauwelijks geld voor hun maaltijden. De patroon komt één keer per week
langs. Hij neemt haar mee naar het toilet.
'Je mag blij zijn dat ik je nog geld geef, je kunt er niets van', zegt hij elke
week opnieuw.
Zes weken geleden is een onbekende man bij het raam gaan zitten. Hij was
bijzonder voorkomend. Steeds wanneer ze naar hem keek, lachte hij breed. Hij gaf
haar meer fooi dan ze in een hele week verdiende. De volgende dag kwam hij
terug, en de dag erna weer. Hij zat de krant te lezen. Af en toe stak hij een
sigaret op. Boris, zo heette hij, had sterke handen. Ze fantaseerde dat hij haar
vast pakte en betastte, met trefzekere gebaren. Met die handen kon hij de
patroon een pak rammel geven, daarna mocht hij haar bezitten. Ze voelde hoe ze
warm werd, en vochtig. Haastig begon ze de toonbank te poetsen.
'Verdien je wel genoeg hier, Irina?' vroeg hij na een week.
'Gaat wel', zei ze.
'Je bent veel meer waard dan wat je hier krijgt', zei hij. 'Ik heb een neef in
Rotterdam. De rijken daar zoeken dienstmeisjes. Je verdient veel geld. Vier keer
per jaar naar huis. Je kunt de kinderen naar een goede school doen, en sparen
voor een huisje.' Ze heeft twee nachten wakker gelegen.
Op
elk van de drie bankjes achter de chauffeur zitten twee vrouwen uit het
vliegtuig en een van de mannen met de leren jacks. De man met de pijpekrullen
zegt in onbeholpen Duits: 'Pak allemaal je paspoort en geef het aan mij.' Irina
klemt haar tas tegen haar lichaam. De man met het dunwordende blonde haar grijpt
haar van achter in de nek. Ze gilt.
'Bek houden, trut', zegt de man met de pijpekrullen. 'Geef je paspoort en Peter
laat je los. Niks aan de hand. Als jullie meewerken, gebeurt er niets. Als je
niet meewerkt, worden wij boos.' Met de zijkant van zijn hand slaat hij keihard
dwars op haar bovenbeen. Weer gilt Irina.
'Dit is niks. Ik ben nog helemaal niet boos.' Het
busje stopt bij de zebra. Het bruidspaar steekt over naar de parkeerplaats. Een
rukwind neemt de witte hoed van de vrouw mee, ze schreeuwt en begint
ontroostbaar te huilen.
'We moeten proberen onze paspoorten terug te krijgen.'
Selena staat vlak naast Irina in de nauwe gang achter de peeskamertjes.
'Geen denken aan', zegt Irina. 'Die neef van Boris heeft ze echt niet op zak. Ik
heb een idee. Vandaag worden we bewaakt door Peter. Hij geilt op me. Hij heeft
me al een paar keer gepakt. Als we straks gaan roken op het plaatsje, wrijf ik
hem op en neem hem mee. Dan kan jij over het dak klimmen en naar de politie
gaan.' Gisteravond had ze haar moeder aan de telefoon.
'Die man, die Boris, is langs gekomen. Hij gaf me geld, en zei dat het heel goed
gaat met je. Daarna zei hij iets heel vreemds.'
'Wat dan, mama?'
'Hij was blij dat we zo goed op de kinderen passen. Anders moet hij ze weghalen
van jou. Vertel Irina dat ik ben langs geweest, zei hij.' Moeders stem schoot
omhoog. 'Ik begrijp er niets van. Wat is er aan de hand, Irina?'
'Eh..., niks bijzonders, mama. Ze hebben me verkeerd begrepen. Ik heb hier
verteld over de kinderen. Boris' neef vroeg of ze naar Nederland moeten komen.
Hij is heel bezorgd. Geen zorgen, mama, alles gaat goed.' Zonder ze te kunnen
lezen, zat ze de openingen zwart te maken in de krantekop op tafel:
"POLITIE STAAKT MORGEN".